Taal is niet stom

Colet van der Ven

Journaliste

In de discussie over de vraag of Geert Wilders de grenzen van het betamelijke overschrijdt ligt het accent  vooral op het juridische aspect en is er weinig aandacht voor een meer linguïstische benadering. Ten onrechte.

Taal is niet neutraal. Taal kan bezweren, verleiden, versimpelen, ontmaskeren, verwonden, enthousiasmeren, stigmatiseren, doden. We beschikken  over een rijk palet aan kleurschakeringen om onze emoties over te dragen en te vertellen hoe we onszelf, de ander en de wereld zien. Dreigtaal, stameltaal, woedetaal, liefdestaal. Wij maken taal, taal maakt ons. Een even prachtige als praktische illustratie van dat gegeven danken we aan de  Duits-joodse filoloog Viktor Klemperer die vanaf 1933 nauwgezet een taalkundig notitieboek bijhield waarin hij met loepzuiver  waarnemingsvermogen de geboorte en evolutie van het LTI, Lingua Tertiï Imperii , de taal van het Derde Rijk registreert. Hij noteert wat hij hoort op straat.  opvangt via de radio of leest in de krant.  Vanaf iedere bladzijde van het vuistdikke boek lijkt hij de lezer toe te willen schreeuwen: Pas op, taal is niet onverschillig, taal kan scheppen en verwoesten.

Hoe dat sluipende proces van verwoesting verloopt, verwoordt hij in een treffende metafoor: “Woorden kunnen nietige stukjes arsenicum zijn. Ze worden ongemerkt ingeslikt en lijken geen uitwerking te hebben maar na enige tijd is de gifwerking er toch. Als iemand maar lang genoeg ‘fanatiek ‘zegt in plaats van’heldhaftig’en deugdzaam’ gelooft hij tenslotte echt dat een fanaticus een deugdzame held is en dat je zonder fanatisme geen held kunt zijn”.

Die nietige stukjes arsenicum tasten niet alleen de inhoud van de taal aan, maar ook de zinsconstructies, de interpunctie en de intonatie.  Ze vergiftigen het hele levende organisme dat taal is, zodat zij verschrompelt tot een schaduw van zichzelf.

De talige rijkdom  die ‘het verstand en het gevoel dient, mededeling en gesprek is, zelfgesprek en gebed, verzoek, bevel en bezwering’  verschraalt in het Derde Rijk tot enkel bezwering.  Tot een armoedige taal die op al even armoedige wijze gecommuniceerd wordt.  De veelkeurigheid, complexiteit, fijnzinnigheid, nuance maken baan voor het cliché, de herhaling , korte zinnen, uitvergrotingen, generalisaties, oncontroleerbare getallen en met stip op nummer een: het superlatief.  De armoedige taal overschreeuwt zichzelf. Zoals ook de bediener ervan. Want waar de taal vervuilt, vervuilt het debat.  De dialoog, het gesprek, het dispuut op het scherp van de snede, leggen het af tegen de bewering die niet uitnodigt tot een weerwoord maar een hak wil zetten, de mond wil snoeren.

De  metamorfose van de taal voltrekt zich ook in de toon. Zeggen wordt schreeuwen. De gedempte toon is passé, luidruchtigheid viert hoogtij. Het onderscheid tussen spreek-en schrijftaal verdampt. Alles wordt, zoals Klemperer schrijft ‘gesproken taal, toespreking, toeroep , opzweping.”

In het essay ‘Het wonder zonder inhoud’ borduurt George Steiner in zijn analyse van het naoorlogse Duits door op Viktor Klemperer en ook zijn oordeel is verre van mals. Hij stelt dat taal waardig kan zijn, elegant, eenvoudig, spitsvondig , soepel maar ook lomp, log, humorloos en hysterisch. En de naoorlogse taal is onmiskenbaar dat laatste . De bezielde en bezielende taal van Goethe, Heine en Nietzche, heeft  het veld moeten ruimen voor een lawaaierig Duits waarin het wemelt van sleetse metaforen, stereotype vergelijkingen, retoriek en jargon. Met als gevolg dat de taal ‘niet langer de gedachte scherpt maar haar verdoezelt’.  En waar de gedachte verdoezeld wordt ligt de gedachteloosheid in de zin zoals Hannah Ahrendt dat begrip gebruikt op de loer. Dan wordt taal vruchtbare voedingsbodem voor potentiële barbarij. Want al hebben talen dan een groot incasseringsvermogen, ze kunnen, zo zegt Steiner, niet tot in het oneindige hysterie en banaliteit absorberen. Er is een verzadigingspunt.  Hij schetst – met een vergelijkbare gifmetafoor als Klemperer- wat de gevolgen zijn wanneer dat punt bereikt wordt.  ‘Er zal iets met de woorden gebeuren, iets van de leugens en het sadisme zal zich nestelen in het merg van de taal. Eerst nauwelijks waarneembaar, zoals stralingsvergiftiging ongemerkt het gebeente binnensluipt. Niettemin ontstaat een kankergezwel en zet in het verborgene de vernietiging in. De taal zal niet langer groeien en zich vernieuwen. Zij zal niet langer op dezelfde wijze als tevoren aan haar twee functies voldoen: de overdracht van menselijke ordening die wij wet noemen, en de instandhouding van dat deel van de menselijke geest dat ons door zijn levendigheid behoort”.

De beschrijvingen van Viktor Klemperer en George Steiner over de veranderingen in de Duitse taal tijdens en na de Tweede Wereldoorlog kunnen als een mal gelegd worden over de taalveranderingen die de gebeurtenissen in Cambodja, Rwanda, Joegoslavië en vele andere brandhaarden van de laatste decennia begeleidden.  Steeds opnieuw zijn de voortekenen van de op handen zijnde uitbarsting te horen in de taal. De gevoelswaarde van woorden verandert, het wij en zij wordt door nieuw jargon scherper van elkaar onderscheiden en verbonden met een connotatie van moreel goed of slecht, nieuwe generalisaties doen hun intrede, en het cliché maakt furore. Ver voor de totale vergiftiging zijn de sporen van de eerste stukjes arsenicum te traceren . Dat geldt ook, zo wisten de oude Grieken al, voor een democratie die transformeert in een ochlocratie, in een samenleving waarin niet het volk maar de massa het voor het zeggen heeft. In die kakofonie van lawaaierige stemmen veranderen woorden van kleur.  De bescheidene is laf, de schaamteloze dapper  en de fanaticus een deugdzame held.

Ook  in onze tijd zijn er wetenschappers die waarschuwen voor een onverschillige, onbewuste omgang met taal.  Judit Butler, de Amerikaanse hoogleraar retorica en vergelijkende literatuurwetenschap  is zo iemand.  In de in 2007 verschenen bundel Opgefokte taal analyseert ze de discussie rondom vrijheid van meningsuiting in

Amerika. Dat ze speciaal voor de Nederlandse editie  een  voorwoord schreef over de situatie in ons land hebben we te danken aan het feit dat zij ten tijde van de moord op Pim Fortuyn als gastdocent verbonden was aan de Spinoza leerstoel van de UVA.. Ze maakte mee, keek, luisterde en verbaasde zich.  En verwoordde die verbazing. Michiel Leezenberg schreef in NRC- Handelsblad over Opgefokte taal “Haarfijn legt ze de schijnheiligheid bloot van pogingen om racistisch en ander ophitsend taalgebruik voor te stellen als voorbeelden van vrije meningsuiting die de bescherming van de overheid verdienen. Wie kwetsende taal spreekt doet doorgaans veel meer dan slechts meningen uiten.”

Vanuit een andere invalshoek dan Klemperer laat ook Butler zien dat taal niet louter een verwijzing naar de werkelijkheid is, maar vaak al een handeling in zichzelf.  Woorden kunnen daden zijn.

Klemperer noemde de taal de uitdrukking van een tijdperk. Hoe zou hij onze tijd karakteriseren als hij zinnen hoorde als  : De kern van het probleem is de fascistische islam., de zieke ideologie van Allah en Mohammed zoals neergelegd in de islamitische Mein Kampf.” Of: “Kopvoddentaks. Ze (moslima’s met hoofddoek) vervuilen het straatbeeld en de vervuiler betaalt”. Ik denk dat Klemperer zijn wenkbrauwen zou fronsen, zijn aantekeningenboek zou pakken en zou noteren: ‘Taal is niet stom’.

Download Taal is niet stom – Colet van der Ven als pdf.

 

Literatuur & Inspiratie